BEELDEND WERK

 

‘Mijn oog wordt mijn oor,mijn oor mijn neus, mijn neus mijn mond.Mijn geest is heel en mijn lichaam lost op.Gebeente en vlees smelten…Ik word weggeblazen, oost en west…Berijdt de wind mij of ik de wind ?’ (Lieh Tzu)

Paul Vandenbroeck :

fragment uit ‘  over de wijsheid van het lichaam ‘   gepubliceerd in …

Het grafisch werk van Pé Vermeersch is uniek : een danseres (met een parcours dat zelf uniek is) die kan afdalen of inzinken in het gelaagde lichaam om uit deze zones vorm en zin te laten ontstaan, die het lichaam als het ware transparant kan laten worden, een danseres die niet alleen werkt met de diepten van het lichaam maar ook met de contouren en omringende ruimte, die vanuit een uitgesproken luciditeit in staat is deze lichaamsenergetica in haar razendsnelle verglijdingen visueel vast te leggen – en dit op een artistiek krachtige wijze. Het gaat om het ervaren lichaam, een taktiel aura dat nooit een realistisch vatbaar beeld is, maar een buitenzintuiglijke gewaarwording.

 

Tijdens het groeiproces van Blondes… ontstond een lange reeks lijntekeningen. Meestal roepen ze het beeld van een danseres op, soms ook van wezens waarvan het niet duidelijk is tot welke orde ze behoren. Danseres en wezens ( ook het onderscheid is niet steeds merkbaar) bewegen. Hun lichaam kan uiteenlopende vormen aannemen ; het deint uit, verdicht zich, metamorfoseert zich doorlopend. Deze veelvormigheid is geen spel omwille van de vorm. De gedaantes zijn de grafische neerslag – zeer snel, vaak in één enkele lijn – van de pyschocorporele energie van een voorbij-ijlende fractie van dans én van de ervaring daarvan. De tekeningen roepen momentgebonden zijnstoestanden op. Er is geen verloop ertussen. Het tekenen kan net als het dansen als een zijnstoestand eeuwig doorgaan.

Hier krijgt wat dans is visueel gestalte van binnenuit, niet door een kunstenaar die een dansend lichaam waarneemt en weergeeft, maar een dansend lichaam dat tevens de gave bezit zichzelf te ‘vertalen’ op beeldend vlak. Wellicht zijn de tekeningen moeilijk apprecieerbaar binnen de Westerse artistieke sfeer : ze zijn ‘kaal’, herleid tot de essentie van hetgeen de kunstenares verbeelden wil. Ze lopen eerder parallel aan de Oosterse zen-calligrafie of het penseelwerk uit die traditie ; deze zoeken niet de gemakkelijk-formele representatie-esthetiek maar het capteren van een wezens-energie die vluchtig en intens is: de intensiteit van de volle aanwezigheid, eveneens eigen aan de geest van de butoh. De schoonheid ligt in dit haast-onmogelijke grijpen van het ongrijpbare, zoals een eens getraceerde dansbeweging even voorbijgaand als onherroepelijk is. Wanneer de danser een uiterste graad van ontvankelijkheid voor deze energieën verenigt met een technisch ‘voorbereid’ lichaam, zal deze beweging het sublieme kunnen benaderen.

Recent is Pé deze energetica ook picturaal gaan benaderen. Deze schilderijen ontstaan doorheen verschillende momenten, wachtend op iets dat onzeker en onvoorspelbaar is. Zoals in haar dans, vermijdt Pé alles wat naar pathos zweemt : het koloriet is uiterst sober; voor haar is kleur te rusteloos en te ‘gemakkelijk’. Zoals in haar dans ook, bezweren de schilderijen een veelvormige energie vanuit de gelaagdheid van de innerlijke weefsels; het wit of het zwart zijn hier niet de niet-kleur van de dood, maar de slotsom van het prisma, van de kleuren van de veeltallige lagen van het diepe organisme. Een aantal van deze werken zijn analoog aan de tekeningen: licht, wit (en soms wat roze), etherisch, maar tegelijk scherp, subtiel, flitsend. Andere schilderijen zijn even verdroomd, maar niet uitsluitend op het menselijke of wezenslichaam gericht: ze onthullen energetische structuren waarvan het lichaam er maar één is. In die zin zijn ze complexer; het wezenslichaam interageert met lichamen die geen lichamen zijn en met energieën van onbekende aard en herkomst, die door een uiterste sensibiliteit ervaren worden. Namen hiervoor bezitten we niet.

 

‘Mijn oog wordt mijn oor,

mijn oor mijn neus, mijn neus mijn mond.

Mijn geest is heel en mijn lichaam lost op.

Gebeente en vlees smelten…

Ik word weggeblazen, oost en west…

Berijdt de wind mij of ik de wind ?’ (Lieh Tzu)

 

Pé’s beeldend werk opent zich voor een onophoudelijke metamorfose, zoals zij zichzelf in een dans, al duurt deze uren, nooit herhaalt. ‘Herhaling is de dood’ (Vaslaw Nijinski). Maar het nieuwe omwille van het nieuwe zoeken is even steriel. Pé’s werk glijdt voort uit de onvoorwaardelijke overgave aan het steeds onnavolgbare ogenblik, altijd vervloeiend. Het is even noodwendig als vrij.

 

‘Zelfs waar geen plaats is, daar treedt binnen hetgeen zonder substantie is‘ (Tao te ching, 43)

 

Het haast eindeloze ‘naar boven halen’ van ‘vormen’ in PV’s dans ligt voorbij de stijlen (en zal misschien zelf een stijl genereren). Waarom zijn deze gestalten zozeer met zingevend affekt geladen?

Een esthetica ‘voorbij de stijlen’. Daarom moet de kunstenares, via een inzinking in de gelaagdheid van het lichaam, terugkeren tot de basismechanismen van de stijlwording en de betekenisschepping (signifiance). Dit procédé is eigen aan bv. butoh, en op buiten-artistiek vlak aan Zen, bepaalde Oosterse martiale kunsten, en de mystieke tradities in Oost en West.